Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sis·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basisspeler basisspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de basisspelerm

  1. (spel) (sport) een deelnemer aan een teamsport die vanaf het eerste moment van een wedstrijd, aan de wedstrijd deelneemt

Meer informatie

Gangbaarheid