• wis·sel·spe·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord wisselspeler wisselspelers
verkleinwoord

de wisselspelerm

  1. (sport) een speler die gedurende de wedstrijd een andere speler vervangt
    • Vlap debuteerde een jaar geleden in de thuiswedstrijd tegen Ajax. Dit seizoen begon hij als wisselspeler, maar sinds ruim een maand is Vlap een vaste waarde in de basisopstelling van Heerenveen. Hij scoorde in november in de competitiewedstrijden tegen FC Twente en PEC Zwolle.[2] 
    • Ronaldo ontving de bal net buiten het zestienmetergebied, zocht de verre hoek en vond die met een prachtige trap. Vervolgens zocht de vedette van de Madrilenen de bank op om te knuffelen met wisselspeler Marcelo. Borja Mayoral had in de achtste minuut de score geopend voor Real.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 08 dec. 2017
  3. de Telegraaf 06 dec. 2017