beroepsspeler
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·roeps·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van beroep en speler met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beroepsspeler | beroepsspelers |
verkleinwoord | beroepsspelertje | beroepsspelertjes |
Zelfstandig naamwoord
de beroepsspeler m
- (beroep) (sport) iemand die beroepshalve een sport beoefent
- (beroep) (kunst) iemand die van acteren zijn beroep gemaakt heeft
- (beroep) (spel) iemand die met gokken in casino´s zijn brood verdient
Gangbaarheid
- Het woord beroepsspeler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.