• gok·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gokken
gokte
gegokt
zwak -t volledig

gokken

  1. inergatief (Jiddisch-Hebreeuws) iets van waarde, veelal geld, inzetten op de mogelijke uitkomst van iets onzekers
    • Hij gokt al jaren op de paardenracen. 
     Er wordt zwaar gegokt op de wandelpier,
    Riep een Kamergroepje met heel veel getier
    [3]
     want wat kan 't baren, dat men veel appelen, om de waerdye van een stuyver weet te koopen, indien zy verrot zijn; immer zoo schadelijk is 't dat men Gokken om 't geld mind;[4]

De Jiddisch-Hebreeuwse vorm zchokken is ook in het standaard Duits geleend as zocken. [5] Hierbij is de medeklinkercluster zch- /tsx-/ vereenvoudigd als z- /ts-/.

de gokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gok
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]
  1. gokken op website: Etymologiebank.nl
  2. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  3.   Weblink bron
    Joco.
    Het Gok-spel op de Wandelpier in: De ware Jacob  , jrg. 1 nr. 32 (10 mei 1902), Nederlandsche Kiosken- Maatschappij en NV Boek- en Kunstdrukkerij voorheen Henkes en Co., Rotterdam, p. 8 kol. 1 op Delpher.nl  
  4.   Weblink bron
    Jan Harmensz. Krul
    Hoe grooter hoop,, hoe quader koop. in: Pampiere wereld (1681 (2de druk)), Weduwe van Jan Jacobsz. Schipper, Amsterdam, p. 311 op dbnl.org  
  5.   Weblink bron „zocken“ in:
    Wolfgang Pfeifer et al.
    Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be