casino
- ca·si·no
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘gebouw voor gokken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | casino | casino's |
verkleinwoord | casinootje | casinootjes |
het casino o
- een gelegenheid waar in een luxe omgeving gegokt wordt
- James Bond bezoekt vaak een casino en wint daar meestal veel geld.
- zaken die gekenmerkt worden door de (te) grote risico's die er een rol bij spelen
- Op zichzelf zijn de voorgestelde hervormingen inhoudelijk niet onredelijk, maar ze moeten gepaard gaan met investeringen die een vrije armoedeval voorkomen. Het Griekse casino is failliet, maar dat was goed beschouwd een filiaal van de Europese kredietfabriek waaraan door tal van Europese bedrijven is verdiend. Ook dat maakt de afwikkeling van het faillissement een gemeenschappelijke Europese verantwoordelijkheid.[2]
- casinobrood
1. een gelegenheid waar in een luxe omgeving gegokt wordt
- Het woord casino staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "casino" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "casino" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Drentje NRC 20 juli 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be