Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·si·no·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord casinohouder casinohouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de casinohouderm

  1. (beroep) uitbater van een gelegenheid waar in een luxe omgeving gegokt wordt
     Schotte werd veroordeeld voor onder meer fraude en witwassen. De oud-politicus onderhield nauwe banden met een lid van de Siciliaanse maffia, Francesco Corallo. De Nederlands-Italiaanse casinohouder was volgens de officier van justitie de eigenlijke machthebber tijdens het bewind van de regering-Schotte.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Veroordeelde Schotte speelde schimmig spel op Curaçao” (11-03-2016), NOS