gok
- Geluid: gok (hulp, bestand)
- IPA: / ɣɔk / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /χɔk/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɔk/
- gok
- [1], [2]: via Bargoens en Jiddisch (zchok) “plezier, spel” van Hebreeuws צְחוֹק zn (tschok) "gelach, plezier", in de betekenis van “(kans)spel”, aangetroffen begin 20e eeuw (zie vindplaats hieronder)
- [3]: herkomst onzeker, mogelijk (oorspronkelijk) Rotterdams, voor het eerst aangetroffen in 1948 [1] [2]
Een verkorte vorm van kokkerd “iets groots, grote neus” (met dissimilatie van k .... k > g ... k) ?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gok | gokken |
verkleinwoord | gokje | gokjes |
de gok m
- (verouderd) (Jiddisch-Hebreeuws) een zeker kansspel, vooral met dobbelstenen
- ▸ Het Gok-spel op de Wandelpier. Er wordt zwaar gegokt op de wandelpier, Riep een Kam er groepje met heel veel getier[3]
- ▸ kerels, die vrouwen en kinderen lieten krepeeren van honger in winternaakte. Zoo ging laatste duit in hevige zuipkoorts en driftigen gok, naar vettige, joviale, buldoggige kasteleins, die meerookten pijpen, pijpen vol zware tabak,[4]
- ▸ Maar Jan Voetlicht verklaarde, ondanks het gevaar waarin de jongens verkeerden, dat alles moest wijken voor de chaske, den gok en den bik.[5]
- een keuze zonder het juiste antwoord te weten
- ▸ Maar zoo heeft Lange Willem het ook weer niet bedoeld. Als ze allemaal meedoen, dan zal hij niet mankeeren. Zoo is Lange Willem niet! Het blijft alleenig een gok, as je dat maar weet.[6]
- Het was een gok, maar ik heb toch het juiste antwoord gekozen.
- ▸ Maar zoo heeft Lange Willem het ook weer niet bedoeld. Als ze allemaal meedoen, dan zal hij niet mankeeren. Zoo is Lange Willem niet! Het blijft alleenig een gok, as je dat maar weet.[6]
- een buitensporig grote neus
- ▸ Zijn neus (die van den Amsterdammer) is zijn snuffer, een aardig beeldend woord, of zijn voorgevel, scheg, kokkel, gok en bom, vooral als het voorwerp wat groot van stuk is.[7]
- Je zal toch met zo'n gok gezegend zijn...
- ▸ Zijn neus (die van den Amsterdammer) is zijn snuffer, een aardig beeldend woord, of zijn voorgevel, scheg, kokkel, gok en bom, vooral als het voorwerp wat groot van stuk is.[7]
- gokautomaat, gokbaas, gokhal, gokhuis, gokkast, goklust, gokmachine, gokspel, goktent, gokverslaafde, gokverslaving
2. een keuze zonder het juiste antwoord te weten
3. neus
vervoeging van |
---|
gokken |
gok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gokken
- Ik gok.
- gebiedende wijs van gokken
- Gok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gokken
- Gok je?
- Het woord gok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gok" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Marc de Coster“Woordenboek van Populair Taalgebruik” (01-11-2020) op ensie.nl
- ↑ Jo Daan“Hij zeit wat. Grepen uit de Amsterdamse volkstaal” (1948), Jacob van Kampen, De wijze Jacob, Amsterdam
- ↑ Weblink bron Joco.Het Gok-spel op de Wandelpier in: De ware Jacob , jrg 1, no. 32 (12-10-1901), Nederlandsche Kiosken- Maatschappij en NV Boek- en Kunstdrukkerij voorheen Henkes en Co., Rotterdam, p. 8 op Delpher.nl
- ↑ Weblink bron Israël QueridoDerde hoofdstuk. in: Menschenwee. Roman van het land, Deel 1. (1903), De erven F. Bohn, Haarlem, p. 88 op dbnl.org
- ↑ Weblink bron Israël QueridoTiende hoofdstuk. in: De Jordaan: Amsterdamsch epos, Deel 4: Mooie Karel. (1924), Scheltens & Giltay, Amsterdam, p. 298 op dbnl.org
- ↑ Weblink bron Jan CampertXII in: Die in het donker... (1934), H.P. Leopold, Den Haag, p. 195 op dbnl.org
- ↑ Jo Daan“Hij zeit wat. Grepen uit de Amsterdamse volkstaal.”, etc.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be