• Gur·ke
Naar frequentie 17701
enkelvoud meervoud
nominatief die Gurke die Gurken
genitief der Gurke der Gurken
datief der Gurke den Gurken
accusatief die Gurke die Gurken

Gurke, v

  1. (plantkunde) Cucumis sativus   komkommer
    «Wie der Verband betonte, sind die Gurken zum größten Teil bereits wässerig, matschig und ungenießbar in München angekommen.[2]»
    Zoals de vereniging benadrukte, kwamen de meeste komkommers in München al waterig, papperig en oneetbaar aan.
  2. (spreektaal), (figuurlijk) kokkerd, snotkoker, voorgevel, de (meestal mannelijke, grote) neus
  3. (spreektaal), (figuurlijk) voor een incompetente persoon
  4. (spreektaal), (figuurlijk) een oud (motor)voertuig dat gerepareerd moet worden
  5. met andere betekenissen
  1. Gurke
    Etymologisches Wörterbuch des Deutschen
  2. Gurkenvernichtung und Preise
    Passauer Neue Presse, 17. Jahrgang, Nr. 179 vom 6. August 1962, vierte Seite, zweite und dritte Spalte