• ge·lach
  • Naamwoord van handeling van lachen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gelach -
verkleinwoord - -

het gelacho

  1. het lachen; uiting van een vrolijke stemming
    • Hun gelach was al van ver hoorbaar. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be