schaakspeler
- schaak·spe·ler
- samenstelling van schaak zn en speler zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaakspeler | schaakspelers |
verkleinwoord | schaakspelertje | schaakspelertjes |
- (schaak) iemand die schaak speelt
- (figuurlijk) iemand die ver vooruit kan denken
- ▸ Kock: "Hij is arrogant ja. Hij wil graag laten zien wat hij allemaal heeft bereikt in de sport en ook als zakenman. Op sociale media plaatst hij om de haverklap foto's van zijn auto's, zijn vliegtuigen en enorme huizen. Wat zijn kracht is? Het vermogen om vooruit te denken. In één seconde tien stappen verder denken dan de concurrent. Dat maakt het verschil. Dan ben je echt een topper. Eigenlijk is het een groot schaakspeler."[4]
- Het woord schaakspeler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Ineke Sluiter“Socrates” (2016), Amsterdam University Press , ISBN 9789089646224
- ↑ “Kees de jongen” (1923), C.A.J. van Dishoeck
- ↑ Weblink bron “ (Maandag 4 mei 2015, 06:15), Wikipedia