schaker
- scha·ker
- Naamwoord van handeling van schaken met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaker | schakers |
verkleinwoord | schakertje | schakertjes |
- (beroep) (schaak) (mannelijk) persoon die schaak speelt
- ▸ Hoewel algemeen wordt erkend dat er veel vaardigheid nodig is om een succesvolle schaker te worden, realiseren veel mensen zich niet dat deelname aan competities ook een potentieel lucratieve bezigheid is.[3]
- (figuurlijk) iemand die op allerlei listige manieren zijn doel probeert te bereiken
- ▸ Is zo’n trampolinemeisje opgewassen tegen zo’n sluwe schaker als de Russische buitenlandminister Lavrov?.[4]
- [1] schaakspeler
- Het woord schaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schaker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De 10 rijkste schakers aller tijden”, NS
- ↑ “Is de slimme Annalena Baerbock opgewassen tegen een sluwe schaker als haar Russische collega buitenlandminister Sergej Lavrov?” (4 februari 2022), NS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be