Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • team·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teamspeler teamspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de teamspelerm

  1. iemand die goed is in samenwerken binnen een groep van mensen
    • Duitse politici zijn teamspelers die zich laten voorstaan op hun verantwoordelijkheidsbesef. [1] 
Antoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Joris Luyendijk 15 november 2016
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be