grasspeler
- Geluid: grasspeler (hulp, bestand)
- gras·spe·ler
- samenstelling van gras en speler
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grasspeler | grasspelers |
verkleinwoord | grasspelertje | grasspelertjes |
de grasspeler m
- (spel) (sport) een tennisser die bij voorkeur of meestal op gras speelt
- De grasspeler raakte door de regen uit zijn humeur.
- Het woord 'grasspeler' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.