[2] Jacques Van Tol en Louis Davids poseren voor hun medespelers van de revue 'Hoe maller hoe mooier'
  • me·de·spe·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord medespeler medespelers
verkleinwoord medespelertje medespelertjes

de medespelerm

  1. (sport) iemand die in hetzelfde team zit als jezelf
    • Medespeler Donny van de Beek zei de knop moeilijk om te hebben kunnen zetten in de beginfase van de wedstrijd. ,,Maar het heeft mij niet beïnvloed tijdens de wedstrijd", zegt Viergever. ,,Ik wil het daar zeker niet op gooien. Dat mag geen excuus zijn voor de uitschakeling. Ook al waren de eerste minuten van onze kant dan heel slecht. Daarna zaten we er goed in vond ik en waren we ook echt de beter ploeg. Dat was knap want we hebben het echt om kunnen gooien." [2] 
  2. (toneel) iemand die in hetzelfde toneelgezelschap speelt
    • Vijf jaar was ze samen met modeontwerper Pierre Cardin, terwijl ook medespelers als Jean-Louis Trintignant en Marcello Mastroianni voor haar vielen.‘Ik heb veel mannen verleid’, vertelde ze aan het Franse blad L’obs‘. Ik heb altijd een zwak gehad voor mannen met talent.’ [3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Nik Kok 03-08-2017
  3. De Standaard DINSDAG 1 AUGUSTUS 2017