Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenspeler tegenspelers
verkleinwoord tegenspelertje tegenspelertjes

Zelfstandig naamwoord

de tegenspelerm

  1. een speler van de tegenpartij
  2. iemand die met een ander samenspeelt
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be