• or·gel·spe·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord orgelspeler orgelspelers
verkleinwoord orgelspelertje orgelspelertjes

de orgelspelerm

  1. (muziek), (beroep) musicus die zich toelegt op het bespelen van het orgel
    • De orgelspeler van onze kerk vergastte ons op een prachtige prelude van Bach.