Een tijger
  • tij·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord tijger tijgers
verkleinwoord tijgertje tijgertjes

de tijgerm

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Panthera tigris  , een grote katachtige met een geelachtige huid en donkere strepen
    • De tijger behoort tot de bedreigde diersoorten. 
    • De Bengaalse tijger leeft in Zuidoost-Azië. 
  • Een tandeloze tijger
Iets wat of iemand die machteloos staat
  • Een papieren tijger
Iets wat of iemand die ogenschijnlijk (bijv. op papier) veel macht heeft, maar in de praktijk weinig tot niets kan uitrichten
  • Proberen op de rug van een tijger te rijden
Bewust iets gevaarlijks doen
vervoeging van
tijgeren

tijger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tijgeren
    • Ik tijger. 
  2. gebiedende wijs van tijgeren
    • Tijger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tijgeren
    • Tijger je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]