tijgeroog
- tij·ger·oog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijgeroog | tijgerogen |
verkleinwoord | tijgeroogje | tijgeroogjes |
het tijgeroog o
- de oog van een tijger; oog dat lijkt op een oog van een tijger
- In de gang en op de wc hangen haar collages, de illustraties uit haar boeken. Poezen- en tijgerogen kijken je aan, bolletjes springen in het rond tegen gevels van flatgebouwen. [2]
- de blik van iemand die fel of boos is
- Hij ontmoet er Jan-Willem, ontdekkingsreiziger in ruste, een kleine kale man met een witte baard en gele tijgerogen. Samen voeren zij absurde gesprekken: 'Zo, ben jij het?', 'Ja', 'Weet je het zeker?', 'Ja, omdat u mij herkende', 'Dan moet je het wel zijn.' [3]
- Wanneer hij evenwel dankzij de drug met `tijgerogen' gaat zien, wordt het taalgebruik soms ronduit pompeus of zelfs kitscherig. [4]
- soort mineraal; kwarts-variëteit
- [3] valkenoog
1.
- Het woord 'tijgeroog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijgeroog" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Judith Eiselin 31 december 1999 Op weg naar een plaats zonder tijd
- ↑ NRC Judith Eiselin 11 juli 1997 Er is er één dood, hoera, hoera
- ↑ NRC Peter Drehmanns 22 juli 2005 De waarheid is best lekker
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be