Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lui·paard
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘katachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
  • Van het Oudfranse lupart, van het Latijnse leopardus (leo betekent leeuw en pardus panter)
enkelvoud meervoud
naamwoord luipaard luipaarden
verkleinwoord luipaardje luipaardjes

Zelfstandig naamwoord

luipaard o of m

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Panthera pardus  , een katachtige
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen