Een caracal.
  • ca·ra·cal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘katachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord caracal caracals
verkleinwoord caracalletje caracalletjes

de caracalm

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Caracal caracal  , een slanke, middelgrote, niet gevlekte kat van 6–22 kg met een korte staart en lange oorpluimen
    Het dier leeft afhankelijk van het leefgebied van verschillende prooisoorten, voornamelijk knaagdieren en vogels en komt voor in heel Afrika, het Arabische schiereiland, het Midden-Oosten, centraal en zuidwest-Azië tot in India. Hij leeft in droge bossen, savannes, struikgewas, heuvelachtige steppen en dorre bergachtige streken. De soort staat wereldwijd op de lijst van de IUCN als niet-bedreigde soort, ondanks dat er weinig bekend is over de populatieontwikkeling in het grootste deel van zijn verspreidingsgebied.
19 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[2]


  • ca·ra·cal
enkelvoud meervoud
caracal caracal

caracal m

  1. (roofdieren) caracal


  • ca·ra·cal
enkelvoud meervoud
caracal caracales

caracal m

  1. (roofdieren) caracal