boog
- boog
- In de betekenis van ‘schiettuig voor pijlen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Naamwoord van handeling van buigen [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boog | bogen |
verkleinwoord | boogje | boogjes |
de boog m
- een wapen waarmee een pijl weggeschoten kan worden -> handboog
- Meer dan 500 kostuums en rekwisieten die gebruikt zijn in de vier films over The Hunger Games worden op 20 mei in Los Angeles geveild. Onder de spullen bevindt zich ook de boog van Katniss, de heldin van de film, een rol die in de films wordt vertolkt door actrice Jennifer Lawrence. [3]
- (wiskunde) een cirkelboog
- (bouwkunde) een deel van een bouwwerk waar iets of iemand onderdoor kan gaan(vgl. spitsboog, triomfboog)
- Echt bijzonder is het loflied op de Romeinse segmentele boogbrug, een totaal onderschat staaltje Romeins ingenieurswerk. Dit type boogbrug bestaat - simpel gezegd - niet uit een halve cirkel (de gewone ‘romaanse’ boog) maar uit een kleiner gedeelte van de cirkel. Zo’n brug kan met geringere hoogte grotere breedtes overspannen en maak ook een veel lichtere en modernere indruk. Doorgaans wordt de constructie gezien als middeleeuws, maar niets blijkt dus minder waar.[4]
- een vlamboog
- de kromme van een vliegend voorwerp
- Curry (28) dirigeert zijn ploeg met zijn dodelijke wapen, het driepuntsschot. Hij zorgt met de afstandsschoten voor een revolutie in het basketbal - zo ongekend veel scoort hij van buiten de driepuntlijn. „Hij schiet heel snel, met een hoge boog, daardoor is hij moeilijk te blokkeren”, zegt de Nederlandse collegespeler Olaf Schaftenaar, liefhebber van Curry.[5]
- ergens met een boog omheen lopen
iets ontwijken
|
|
1. wapen
|
|
vervoeging van |
---|
bogen |
boog
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bogen
- Ik boog.
- gebiedende wijs van bogen
- Boog!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bogen
- Boog je?
vervoeging van |
---|
buigen |
boog
- enkelvoud verleden tijd van buigen
- Ik boog.
- Jij boog.
- Hij, zij, het boog.
- Ik boog.
- ▸ Langzaam boog hij voorover en hij rechtte daarna met veel moeite zijn rug.[6]
- Het woord boog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boog" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "boog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC 20 april 2016
- ↑ Hendrik Spiering NRC 28 mei 2016
- ↑ Steven Verseput NRC 4 juni 2016
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /boːx/
boog o
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | boog | poog | beugske | peugske | beug | peug | beugskes | peugskes |
genitief | boogs | poogs | beugskes | peugskes | beug | peug | beugskes | peugskes |
locatief | boges | poges | bogeske | pogeske | bogese | pogese | bogeskes | pogeskes |
datief | boge | poge | beugske | peugske | beug | peug | beugskes | peugskes |
accusatief | boog | poog | beugske | peugske | beug | peug | beugskes | peugskes |