Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘krommen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
buigen
boog
gebogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

buigen

  1. overgankelijk krommend vervormen
    • Hij boog het ijzer. 
     Langzaam boog hij voorover en hij rechtte daarna met veel moeite zijn rug.[2]
     De zilte adem van de zee liet de toppen van een overdaad aan palmbomen licht buigen.[2]
  2. inergatief een buiging maken
    • Hij boog diep bij de begroeting van de hoge gast. 
  3. wederkerend zich ~ over: aandacht besteden aan iets
    • De regeringen zullen zich diep moeten buigen over de problemen ontstaan in de economie. 
  4. een bocht maken
    • De weg boog naar rechts. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: zich buigen over...
aandacht schenken aan...
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen