Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buig·tang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buigtang buigtangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de buigtangv / m

  1. een tang waarmee je buizen kunt buigen
    • Het andere kind moest vervolgens, terwijl het vuur aanwakkerde nog uit de auto worden gehaald. Agenten waren inmiddels gearriveerd, maar kregen het zijraam niet open. Daarom haalde Vincent een buigtang uit zijn auto waarmee hij de achterruit insloeg, waarna agenten het kind eruit konden halen. Het was net op tijd, want er ontstond een vuurzee. [2] 
    • Buig de stugge buis in het midden met een buizenbuigtang in een hoek van ongeveer 60 graden. Eén uiteinde steek je door het gat in de deksel. Dicht af met wat kit. Maak een stuk of vier of vijf windsels in de buigzame koperen buis. Gebruik hiervoor een buigtang of vouw de buis uiterst voorzichtig om iets ronds zoals een boomstronk of dikke tafelpoot. Zorg ervoor dat je zowel aan de boven- als de onderzijde een stuk rechte buis over houdt. [3] 
  2. kleine tang waarmee je iets kunt buigen of waaromheen je iets kunt buigen
    • Na flink oefenen kunnen beide mannen vandaag complexe taken verrichten met hun handen, gaande van een telefoonnummer draaien tot het met schroevendraaiers en buigtangen in elkaar zetten van de bedrading van een stopcontact. [4] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen