ereboog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ere·boog
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van eer zn en boog met het invoegsel -e-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ereboog | erebogen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- boog opgericht ter ere van een persoon of roemrijk feit
- Het gilde leeft in Liessel. Het haalt het oud papier op in het dorp en heeft de Sint-Hubertuskapel herbouwd. Als het gilde koningschiet, loopt het halve dorp uit. Dan hebben 28 buurten 28 erebogen gemaakt om de uiteindelijke nieuwe koning hulde te brengen. Van de 45 actieve leden (alleen mannen) zijn er 27 jonger dan zestig. Hoofdman Van Someren: „Wij hoeven hier niet ons best te doen nieuwe leden te werven.”[2]
- De ereboog van spuitwater raakte de zwijgzame Brodka. Hij is de brandweer trouw gebleven. Hij meldt zich buiten de wedstrijdmaanden nog steeds op de kazerne in Lowicz. Hij heeft een vast ritme: een dienst van 24 uur, twee dagen vrij. Zijn krachttrainingen doet de olympisch kampioen 1.500 meter vaak tijdens de loze uren op de kazerne, als het alarm niet afgaat en er weinig anders te doen valt.[3]
Synoniemen
Vertalingen
1.boog opgericht ter ere van een persoon of roemrijk feit
Gangbaarheid
- Het woord ereboog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ereboog" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Esther Wittenberg Jasper Juinen 2 juli 2016
- ↑ Volkskrant Mark van Driel 22 november 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be