Nederlands

 
ereboog voor koningin Wilhelmina
Uitspraak
Woordafbreking
  • ere·boog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ereboog erebogen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ereboog m [1]

  1. boog opgericht ter ere van een persoon of roemrijk feit
    • Het gilde leeft in Liessel. Het haalt het oud papier op in het dorp en heeft de Sint-Hubertuskapel herbouwd. Als het gilde koningschiet, loopt het halve dorp uit. Dan hebben 28 buurten 28 erebogen gemaakt om de uiteindelijke nieuwe koning hulde te brengen. Van de 45 actieve leden (alleen mannen) zijn er 27 jonger dan zestig. Hoofdman Van Someren: „Wij hoeven hier niet ons best te doen nieuwe leden te werven.”[2] 
    • De ereboog van spuitwater raakte de zwijgzame Brodka. Hij is de brandweer trouw gebleven. Hij meldt zich buiten de wedstrijdmaanden nog steeds op de kazerne in Lowicz. Hij heeft een vast ritme: een dienst van 24 uur, twee dagen vrij. Zijn krachttrainingen doet de olympisch kampioen 1.500 meter vaak tijdens de loze uren op de kazerne, als het alarm niet afgaat en er weinig anders te doen valt.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Esther Wittenberg Jasper Juinen 2 juli 2016
  3. Volkskrant Mark van Driel 22 november 2014
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be