lok
- lok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lok | lokken |
verkleinwoord | lokje | lokjes |
- haarlok, pluk haar
1. haarlok, pluk haar
vervoeging van |
---|
lokken |
lok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lokken
- Ik lok.
- gebiedende wijs van lokken
- Lok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lokken
- Lok je?
- Het woord lok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lok" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lok" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be