• hoef·ij·zer·boog
enkelvoud meervoud
naamwoord hoefijzerboog hoefijzerbogen
verkleinwoord - -

de hoefijzerboogm

  1. (bouwkunde) ronding die meer dan een halve cirkel beslaat boven een doorgang
    Zulke bogen zijn kenmerkend voor de Spaanse bouwkunst in de middeleeuwen en later de Jugenstil.
     Naast de uit circa 1850 daterende dienstwoning staat het in 1900 (5660) aan het Seisplein gebouwde metaarhuis. Het Hebreeuwse opschrift ‘Huis der Rustenden’ boven de deur is in een voor de jugendstil karakteristieke hoefijzerboog gevat.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ronald Stenvert e.a.
    “Monumenten in Nederland. Zeeland.” (2003), Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle, ISBN 9040088306, p. 186