Nederlands

 
elleboog
Uitspraak
Woordafbreking
  • el·le·boog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gewricht tussen beneden- en bovenarm’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • samenstelling van  el  en  boog  met het invoegsel -e-  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord elleboog ellebogen
verkleinwoord elleboogje elleboogjes

Zelfstandig naamwoord

elleboog m

  1. (anatomie) gewricht in het midden van de arm dat de bovenarm met de onderarm verbind
     Toen stootte hij mij aan met zijn elleboog.[3]
  2. iets dat rechthoekige omgebogen is
Hyponiemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Spreekwoorden
Uitdrukkingen en gezegden
  • de ellebogen gebruiken
voordringen door anderen opzij te duwen
  • iets achter de ellebogen hebben
plannen verborgen houden, iets in je schild voeren, snode plannen hebben
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen