elleboog
- el·le·boog
- In de betekenis van ‘gewricht tussen beneden- en bovenarm’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- samenstelling van el en boog met het invoegsel -e- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elleboog | ellebogen |
verkleinwoord | elleboogje | elleboogjes |
de elleboog m
- (anatomie) gewricht in het midden van de arm dat de bovenarm met de onderarm verbind
- ▸ Toen stootte hij mij aan met zijn elleboog.[3]
- iets dat rechthoekige omgebogen is
- de ellebogen gebruiken
voordringen door anderen opzij te duwen
- iets achter de ellebogen hebben
plannen verborgen houden, iets in je schild voeren, snode plannen hebben
1. Gewricht
- Het woord elleboog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elleboog" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "elleboog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ elleboog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be