Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • cir·kel·boog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cirkelboog cirkelbogen
verkleinwoord cirkelboogje cirkelboogjes

Zelfstandig naamwoord

de cirkelboogm [1]

  1. deel van de omtrek van een cirkel
     Het is alsof de natuur niet wil toelaten dat de cirkelboog naar zich- 673 zelf terugloopt: in geval van zelfbevrediging is het de fantasie die wordt ingeschakeld, in geval van een onvrijwillig orgasme de droom, en fantasie en droom brengen het individu en het geïsoleerde lichaamsgebeuren steeds met een ander individu in contact of veronderstellen in elk geval het bestaan van zo'n individu.[2]
     Het hek draaide onmiddellijk open, zodat het coupé zijn cirkelboog beschreef tot voor het bordes, gevolgd door de twee ruiters.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen