bue
- bu·e
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bue | buoi |
bue m
- bu·e
- ww A: afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord buga
- ww B: afkomstig van het Engelse tussenwerpsel boo, een klanknabootsend woord (onomatopee, lydord)
- zn: afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord bogi
Naar frequentie | 11804 |
---|
[A] bue
[B] bue
Werkwoord 1 en 2 | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bue | buen | buer | buene |
genitief | bues | buens | buers | buenes |
bue, m
- boog
- boog (wapen)
- (bouwkunde) boog
- (muziekinstrument) strijkstok
- [1-4]: boge
- [2]: skytevåpen
- [2]: våpen
- [4]: strykeinstrument
- [1]: ellipsebue
- [1]: sirkelbue
- [3]: rundbue
- [3]: spissbue
- [4]: fiolinbue
- [2]: skyte med pil og bue
schieten met pijl en boog
- [2]: romanske og gotiske buer
Romaanse en gotische bogen
- [2]: spenne buen for høyt
te hoog mikken, (figuurlijk) zijn hand overspelen, zich overschatten
- bu·e
Afkomstig van het Engelse tussenwerpsel boo, een klanknabootsend woord (onomatopee, lydord)
bue