aantal
- aan·tal
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘onbepaalde veelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
- Ontleend aan Duits Anzahl [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aantal | aantallen |
verkleinwoord | aantalletje | aantalletjes |
het aantal o
- een onbepaalde maar telbare hoeveelheid
- Een aantal mensen was niet gekomen naar het feest.
- ▸ Ik begon een eindeloos aantal berichtjes aan hem maar verstuurde ze toch maar niet, tot ik de telefoon ten slotte weglegde en mijn laptop pakte.[3]
- ▸ Het had het nodige gekost: een aantal vrienden, feestjes, jaren; maar in de maand dat hij veertig werd was hij binnen.[4]
|
Woorden op -tal in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
aantal• tweetal • drietal • viertal • vijftal • zestal • zevental • achttal • negental • tiental • elftal • twaalftal • twintigtal • dertigtal • veertigtal • vijftigtal • zestigtal • zeventigtal • tachtigtal • negentigtal • honderdtal • duizendtal |
1. een telbare hoeveelheid
- Het woord aantal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aantal" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aantal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aantal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer , ISBN 9789025768652
- ↑ Håkan Nesser“Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be