tweetal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- twee·tal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van twee en tal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweetal | tweetallen |
verkleinwoord | tweetalletje | tweetalletjes |
Zelfstandig naamwoord
het tweetal o
- welgeteld twee
- Er is een tweetal redenen om dit niet te doen.
- een groep van twee
- Het vrolijke tweetal liep lachend weg.
- ▸ Het vertrek van een reeks hooggeplaatste functionarissen werd op 5 juli ingeluid door minister van Financiën Rishi Sunak en gezondheidsminister Sajid Javid. Het tweetal uitte bij hun vertrek felle kritiek op Johnson. Ze schreven in een verklaring dat de overheid geen "goed, competent en serieus werk" verricht.[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Woorden op -tal in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
aantal• tweetal • drietal • viertal • vijftal • zestal • zevental • achttal • negental • tiental • elftal • twaalftal • twintigtal • dertigtal • veertigtal • vijftigtal • zestigtal • zeventigtal • tachtigtal • negentigtal • honderdtal • duizendtal |
Vertalingen
1. welgeteld twee
Gangbaarheid
- Het woord tweetal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tweetal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be