een veertigtal scherven
  • veer·tig·tal
enkelvoud meervoud
naamwoord veertigtal veertigtallen
verkleinwoord

het veertigtalo

  1. een eenheid van 40 stuks; een aantal van 40 stuks
     Een veertigtal schreden van hem af kwam een met vier paarden bespannen rijtuig, hoog met bagage beladen, hem tegemoet over de met gras begroeide weg, waarlangs hij liep.[2]
     De eerste rit was meteen een zware kluif voor de 176 renners: ze kregen acht heuvels voor de kiezen. Op de finish bestond het peloton, dat op een minuut van De Gendt eindigde, nog slechts uit een veertigtal renners.[3]