• vijf·tig·tal
enkelvoud meervoud
naamwoord vijftigtal vijftigtallen
verkleinwoord

het vijftigtalo

  1. een aantal vijftig op elkaar lijkende zaken of personen
     Een van hen zette met een wilde, ongeschoolde stem een lied in, zong het tot het refrein en eendrachtig vielen een vijftigtal ruwe en ijle, gezonde stemmen in en zongen hetzelfde lied nogmaals van het begin af aan.[2]
     In de stad Albert, in het Noorden van Frankrijk, komt een vijftigtal mensen al sinds 17 november elke dag samen. Ook nu president Macron de verhoging van de brandstoftaks heeft geannuleerd, blijven ze demonstreren. "Wij gaan tot het gaatje."[3]