• op·la·ge
  • In de betekenis van ‘totaal aantal afdrukken van een drukwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1799.[1]
  • Leenvertaling van Duits Auflage, letterlijk ‘het opgelegde’; gevormd uit op- en lage (i.p.v. laag); daarnaast de bijvorm oplaag.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oplage oplages
oplagen
verkleinwoord oplagetje oplagetjes

de oplagev / m

  1. (drukkunst) het aantal exemplaren van een drukwerk (bijv. boek, tijdschrift of krant e.d.) dat bij dezelfde publicatiegelegenheid gedrukt wordt
  2. (drukkunst) ongewijzigde herdruk
  3. (numismatiek) het aantal geslagen munten
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]