wacht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wacht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het waken’ voor het eerst aangetroffen in 1080 [1]
- Naamwoord van handeling van waken met het achtervoegsel -t [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wacht | wachten |
verkleinwoord | wachtje | wachtjes |
Zelfstandig naamwoord
wacht
- m iemand die tot taak heeft iets te bewaken
- De wachten werden volledig overrompeld.
- v/m een tijd waarin men de taak heeft iets te bewaken
- Hij hield vanaf middernacht de wacht en werd om drie uur afgelost.
- v/m een plaats waar men waakt
- v/m een groep die tot taak heeft iets te bewaken
- De wacht werd volledig overrompeld.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [3]: iets in de wacht slepen
iets bemachtigen
- ∗ Zijn jonge neef Carl Lauritz had dit jaar zo goed als alles wat er te winnen viel in de juniorenwedstrijden van de Stjârnbàtklasse in de wacht gesleept.[3]
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wachten |
wacht
- enkelvoud tegenwoordige tijd van wachten
- gebiedende wijs van wachten
- ▸ Ik wens iedereen wat tijd alleen. Wacht niet tot je een burn-out hebt of in een ernstige situatie bent beland. Zie het eerder als preventie.[4]
Gangbaarheid
- Het woord wacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "wacht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "wacht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wacht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be