• bos·wach·te·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord boswachterij boswachterijen
verkleinwoord

de boswachterijv

  1. organisatie die toezicht houdt op bossen
     Wel is duidelijk dat het in het land al jaren slecht gaat met het bosbeheer. "Er is weinig preventie en er werd in het verleden veel illegaal gebouwd in de bossen. De boswachterij is toen uitgekleed en de speciale bosbrandweer werd ondergebracht bij de gewone brandweer, terwijl daar wel de kennis van het terrein en de omstandigheden zit. Een vooraanstaande rampenonderzoeker wijst erop dat door die tientallen jaren slecht beheer de bossen als het ware 'groene bommen' zijn geworden, die elk moment konden ontploffen. En dat lijkt dus nu gebeurd te zijn", besluit Keessen.[2]
  2. bosrijk gebied onder controle van een boswachter
     In de Boswachterij Leersum, een natuurgebied, waaiden volgens Staatsbosbeheer duizenden bomen om. Dat gebeurde in een strook midden door het bos en was waarschijnlijk het gevolg van een valwind. Zulke valwinden kunnen bij forse onweersbuien optreden en ontstaan als heel veel koude lucht uit een intensieve buienwolk omlaag stort.[3]
     Kennissen en de politie begonnen een zoektocht naar de man, die slecht ter been was en medicijnen nodig had. Er werd gezocht in de omgeving van de boswachterij Dorst. Hij zou daar aan iemand de weg naar Dongen hebben gevraagd.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Grieken betalen prijs voor slecht bosbeheer: 'Bossen zijn groene bommen geworden'” (Maandag 9 augustus 2021, 09:39), NOS
  3.   Weblink bron “'Explosieve situatie' leidde tot verwoeste huizen en omgewaaide bomen Leersum” (Zaterdag 19 juni 2021, 16:59), NOS
  4.   Weblink bron “Lichaam demente man gevonden” (Zaterdag 20 juli 2013, 22:15), NOS