wachtvuur
- wacht·vuur
- samenstelling van wachten ww en vuur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wachtvuur | wachtvuren |
verkleinwoord |
- vuur dat in de nacht bij een kampement brandt
- De tijd spant zeereiskaarten op de wanden
van mijn ziel. Vóór het open ogenraam
het knagend wachtvuur van het lied blijft branden
bij deze dode zee, mijn jeugd: uw naam. [2] - ‘Ja,’ zei Jan, die plotseling een aangenaam idée kreeg, ‘dan legeren zij zich om hun wachtvuur. Zeg jongens, dat moeten wij ook doen, en dan wordt het zelfs nog aardig. Ik krijg er zin in.’ [3]
- De tijd spant zeereiskaarten op de wanden
- Het woord wachtvuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wachtvuur" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Simon van Loo De lange omvaart
- ↑ (1907)–C.J. Kieviet De club op reis
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be