kampvuur
- kamp·vuur
- samenstelling van kamp en vuur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kampvuur | kampvuren |
verkleinwoord | kampvuurtje | kampvuurtjes |
het kampvuur o
- vuur in de buitenlucht waaromheen mensen zich (voor de gezelligheid) verzamelen
- ▸ De naad in mijn onderbroek veroorzaakte zoveel pijn dat ik hem uittrok en die avond op het kampvuur ritueel verbrandde. De resterende vijf maanden heb ik nooit meer een onderbroek aan gehad.[2]
- ▸ ‘Sinds de hotsprings heb ik je niet meer gezien.’ Met stralende ogen vertelde hij wat ik daar allemaal gemist had: een leuke groep meiden, een kampvuurtje en tot diep in de nacht in het warme water.[2]
vuur in een kamp waaromheen mensen zich (ter gezelligheid) verzamelen
- Het woord kampvuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kampvuur" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be