Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wacht·en·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wachtengel wachtengelen
verkleinwoord wachtengeltje wachtengeltjes

Zelfstandig naamwoord

de wachtengelm

  1. een hemels wezen dat je tegen onheil beschermt, engelbewaarder, beschermengel, bewaarengel
    • Hij moet wel een heel goede wachtengel hebben gehad toen hij ongedeerd uit de geheel verkreukelde auto gehaald werd. 

Gangbaarheid