Nederlands

 
hoofdwacht in Haarlem
Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·wacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdwacht hoofdwachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoofdwachtm

  1. een aanduiding voor een centrale post, een gebouw van waaruit schutterijen of andere veiligheidsdiensten hun wachtrondes konden maken
     De rook hing niet zo laag als op de dag dat Pierre uit de hoofdwacht aan de Zoebov-wal was overgebracht; de rook steeg nu in zuilen in de heldere lucht omhoog.[2]
     De eerste inzameldag vindt aanstaande zaterdag 24 augustus plaats tijdens het Preuvenemint in Maastricht. Amateurfilmers kunnen in de Hoofdwacht op het Vrijthof van 14.00 uur tot 18.00 uur hun videomateriaal laten registreren voor de film en de dvd die de NOS van al het amateurmateriaal samenstelt en uitzendt rondom Koningsdag 2014.[3]
  2. (beroep) hoofd van de wacht
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Roadshow zoekt band met Oranje” (20-08-2013), NOS