wachthok
- wacht·hok
- samenstelling van wacht zn en hok zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wachthok | wachthokken |
verkleinwoord | wachthokje | wachthokjes |
het wachthok o
- een overdekte ruimte waar men kan wachten op bijvoorbeeld tram of bus
- Een raam van een wachthokje op het perron van station Veddel werd vernield door de knal. Volgens de politie zijn er aanwijzingen voor een mogelijke dader. Het blad Bild meldde dat een man uit de trein zou zijn gestapt en het pakketje neerlegde. Naar hem wordt gezocht.[1]
- De nieuwe busboer verdedigde zich dat hij - door een juridische strijd met de afgeschreven concurrent - pas drie weken voor de start definitief groen licht had gekregen. Inmiddels een maand en enkele mea culpa’s verder, besloot ik het erop te wagen. Dat bleek Bussische roulette. Toen ik bij de halte arriveerde scheurde een fijne chauffeur net voor mijn neus weg. In het daaropvolgende uur blauwbekken in het wachthokje, passeerden er vijf bussen aan de andere kant van de weg.[2]
- Het woord wachthok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.