wachtperiode
- wacht·pe·ri·o·de
- samenstelling van wachten ww en periode zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wachtperiode | wachtperiodes wachtperioden |
verkleinwoord |
- tijd dat men ergens op wacht op moet wachten
- ▸ Dit moest uiteraard een wachtperiode zijn, en intussen moest ik proberen me rustig neer te leggen bij ongeacht wat het lot voor me in petto had.[2]
- ▸ Ze hopen lering te trekken uit het gebeuren. "Desnoods moet er een overkapping komen voor de wachtperiode, zodat de coureurs in ieder geval in de schaduw staan."[3]
- Het woord wachtperiode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861
- ↑ Weblink bron “Flink aantal botbreuken bij coureur die op toeschouwer TT Vlagtwedde botste” (Maandag 22 augustus 2022, 12:13), NOS