[1] dodenwacht
  • do·den·wacht
enkelvoud meervoud
naamwoord dodenwacht dodenwachten
verkleinwoord

de dodenwachtm

  1. organisatie die waakt bij de doden
     In de kapel van Paleis Het Loo zijn op de vloer nog vier punaises te vinden. Ze werden gebruikt om de plek aan te geven voor de dodenwacht bij de baar van koningin Wilhelmina in 1962. Het is een van de weetjes die zijn terug te vinden in het nieuwe standaardwerk over het paleis in Apeldoorn.[2]
  2. het waken bij een overledene
     De verzetsheld overleed eind december op 95-jarige leeftijd. Met een erehaag gevormd door militairen en veteranen, saluutschoten en een dodenwacht kreeg Meines een laatste eerbetoon van zijn geliefde mannen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “Nieuw standaardwerk over Het Loo” (Woensdag 27 juni 2012, 17:45), NOS
  3.   Weblink bron “'Ted Meines hield van zijn veteranen'” (Dinsdag 3 januari 2017, 17:05), NOS