Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·wacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorwacht voorwachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de voorwachtv / m

  1. (wielrennen) wielrenners die tijdens een wedstrijd voorop rijden
    • Op het heuvelachtige parcours werden de vluchters gegrepen op zo’n 40 km van het eind, op de derde klim van de dag door een voorwacht van het peloton met daarbij de favorieten voor de eindzege. [2] 
    • Of ik hier ooit nog eens hoop te kunnen winnen? Het blijft in ieder geval één van mijn doelen. Alleen, ik moet ik de hellingen over kunnen geraken met de voorwacht. Ik spiegel me een beetje aan Alexander Kristoff. Ook hij is een spurter die de Ronde kon winnen” [3] 
    • Start in Be’er Sheva, een half uurtje rijden van de Gazastrook. De finish 229 kilometer zuidwaarts, in het luxueuze vakantieoord Eilat. Een trip door de Negev woestijn, waar de zon het echter moeilijk had om door de mist te priemen. Iets wat niet belette dat de temperaturen boven de dertig graden klommen. Het was de zorg niet van een trio, dat er haast meteen vandoor ging. De Canadees Guillaume Boivin tekende voor de tweede dag op rij voor de aanwezigheid van thuisploeg Israel Cycling in de voorwacht. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen