• wacht·com·man·dant
enkelvoud meervoud
naamwoord wachtcommandant wachtcommandanten
verkleinwoord

de wachtcommandantm [1]

  1. (beroep) rang bij de politie
     In ieder geval is hij om en nabij halfnegen aan de wachtcommandant voorgeleid, wiens naam bij de rijksrecherche bekend is.[2]
     Smit heeft zijn hele leven voor de Amsterdamse politie gewerkt. Hij begon in de jaren zeventig als wachtcommandant en klom op tot chef van verschillende districten in de stad. Lange tijd had hij de Arena in zijn gebied en was hij verantwoordelijk voor risicowedstrijden.[3]
  2. (beroep) (militair) rang bij de marine
     Het ongeluk gebeurde tijdens een vlootoefening. Volgens bronnen bij de marine zag de wachtcommandant op het marineschip plotseling de periscoop van de onderzeeër boven water komen. Er was toen geen tijd meer om een botsing te voorkomen.[4]
  3. (beroep) functie bij de brandweer
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Amsterdamse politiechef ontslagen na misbruik bevoegdheden” (13-04-2018), NOS
  4.   Weblink bron “Aanvaring met kernonderzeeër VS” (14-10-2012), NOS