Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wacht·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wachtgeld wachtgelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het wachtgeldo [2]

  1. in Nederland de informele naam voor een toelage voor politici en bestuurders, die wordt uitgekeerd na al dan niet vrijwillig vertrek uit de functie, zoals door ontslag of na beëindiging van het (verkiezings-)mandaat, in afwachting van een andere functie, een baan of een pensioen
    • Afgezwaaide Haagse politici hebben de afgelopen vijf jaar bijna 20 miljoen euro aan wachtgeld ontvangen. Dat blijkt uit gegevens van het ministerie van Binnenlandse Zaken, die EenVandaag kreeg na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB).[3] 
    • In onze gemeente heeft het college vijf jaar lang gestreden tegen een ambtenaar (ex-wethouder) en zijn zoon. Van de 19 aanklachten werden ze op 1 punt, zogeheten computervredebreuk veroordeeld. Vijf jaar later maakte daar de Hoge Raad, ondanks dat de ambtenaar zich geen advocaat kon veroorloven, ook hier gehakt van. De burgemeester vetrok kort daarna naar een andere, grotere, stad en de twee verantwoordelijke wethouders stapten halverwege hun dienst op met wachtgeld. Een beter leven tegemoet[4] 
  2. in Vlaanderen de uitkering die minderjarige schoolverlaters in deeltijdse leersystemen krijgen in afwachting van een echte werkloosheidsuitkering
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen