Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kraak·wacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kraakwacht kraakwachten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kraakwachtv / m

  1. groep tijdelijke huurders die een leegstaand pand bewonen om te voorkomen dat dit gekraakt wordt
    • Het is al zo erg geworden met de woningnood dat er al wachtlijsten zijn om voor kraakwacht in aanmerking te komen. 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen