insect
- in·sect
- via Frans insecte zn of direct van Latijn insectus ww "ingesneden, geleed", een leenvertaling van Oudgrieks ἔντομος (éntomos); in de betekenis van ‘klasse van gelede dieren’ aangetroffen vanaf 1660 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | insect | insecten |
verkleinwoord | insectje | insectjes |
het insect o
- (dierkunde) geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels
- Tussen 1954 en 1995 was de voorkeursspelling "insekt". Deze voorkeursspelling is echter niet de nieuwe spelling geworden, omdat paroniemen zoals dialect op -ect eindigden. De spelling van insect werd hierop aangepast.
|
1. geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels
- Het woord insect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insect" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ insect op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "insect" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: insect (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɪnsɛkt/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
insect | insects |
insect