• in·sect
enkelvoud meervoud
naamwoord insect insecten
verkleinwoord insectje insectjes

het insecto

  1. (dierkunde) geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels
    • Kabinet wil dat Nederlanders vaker insecten eten [4] 
     Ik filterde zo snel mogelijk een liter water voor mijn avondmaal en zocht een wat hogerop gelegen plek in de hoop daar wat minder last van de insecten te hebben.[5]
  • Tussen 1954 en 1995 was de voorkeursspelling "insekt". Deze voorkeursspelling is echter niet de nieuwe spelling geworden, omdat paroniemen zoals dialect op -ect eindigden. De spelling van insect werd hierop aangepast.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
insect insects

insect

  1. (dierkunde) insect.