mier
- mier
- In de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mier | mieren |
verkleinwoord | miertje | miertjes |
- (vliesvleugeligen) Formicidae een kruipend, in grote kolonies levend omnivoor insect
- Wij hebben heel vaak last van mieren.
- ▸ Overal waar je keek zag je leven in de woestijn. Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels.[2]
|
- Bij de mieren zijn
Dood zijn
- Zo arm als de mieren
Erg arm, straatarm
- Zo druk als de mieren
Erg druk
1. een kruipend, in grote kolonies levend omnivoor insect
vervoeging van |
---|
mieren |
mier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mieren
- Ik mier.
- gebiedende wijs van mieren
- Mier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mieren
- Mier je?
- Het woord mier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mier" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
mier
- Zie Wikipedia voor meer informatie.