Nederlands

 
1. Een sprinkhaan wordt belaagd door roofmieren.
Uitspraak
Woordafbreking
  • roof·mier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roofmier roofmieren
verkleinwoord roofmiertje roofmiertjes

Zelfstandig naamwoord

de roofmierv / m

  1. (vliesvleugeligen) benaming voor insectensoorten uit de familie Formicidae   die als kolonie gezamenlijk op rooftocht gaan en daarbij met hun kaken soms levende wezens doden die vele malen groter zijn dan zijzelf
     De mieren zijn roofmieren. Bijna elke dag gaan de mieren uit roven. Dan zwermen ze uit over de bodem van het bos en overvallen ze insecten en andere dieren.[1]
     Ramon bleef grijnzen, er kroop een roofmier in zijn neus.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Lucas Brouwers
    “Kevertje reist stiekem mee op mierenkont” (25 februari 2017) op nrc.nl
  2.   Weblink bron
    Paul Koeck
    Het dorp dat geen naam mocht hebben in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 132 nr. 3 (april 1987), Uitgeverij Den Gulden Engel, Wommelgem, p. 55 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren